In een eerder artikel werden de basics van het vinylluisteren en platenspelers uit de doeken gedaan. Maar wie ‘platenspeler’ zegt, moet daar ook ‘phonoversterker’ bijdenken. Zo’n apparaat zit misschien ingebouwd in je versterker (te herkennen aan een phono-ingang) of bestaat als een los toestel. Sommige – meestal goedkopere – draaitafels zijn er ook mee uitgerust. In welke vorm het ook door het leven gaat, je hebt zo’n phonoversterker echt wel nodig.
Waarom heb je een phonoversterker nodig? Wat zijn de verschillen? En waarom is zo’n los toestel een te overwegen upgrade, zelfs bij een versterker die over een phono-ingang beschikt? In dit artikel gaan we er dieper op in.
Twee visies
Een phonoversterker kun je op twee manieren benaderen. Misschien zie je het gewoon als een functionele oplossing voor een probleem. Je hebt een platenspeler en je wilt die aansluiten op een versterker of andere audiotoestel. Alleen is er geen phono-ingang en klinkt het te stil. Dus neem je er een phono-voorversterker bij, wellicht een compact en niet al te duur ding dat je achter je muzieksysteem kunt verstoppen.
Met deze aanpak is niets mis, al baat het wel om toch net iets meer uit te geven zodat je toch kwaliteit in huis haalt. Het hoeft ook geen kapitalen te kosten. De NAD PP2e is een voorbeeld van een compact doosje van minder dan 200 euro dat zelfs MM en MC ondersteunt. Het heeft verder geen instellingen, maar doet precies wat het belooft. De Pro-Ject Phono Box of de Cambridge Audio Solo zijn gelijkaardige oplossingen. Bij budgettoestellen zoals deze loont het trouwens om eens een andere voeding te proberen. Al kom je snel terecht bij oplossingen die meer kosten dan de phonoversterker zelf. Dan opteer je beter van de meet af voor een betere phonoversterker.
Net heel belangrijk
Een andere kijk op phonotrappen is ze beschouwen als een onmisbaar complement voor de draaitafel en het element. Die visie is zeker niet fout, integendeel. Bij een betere platenspeler plaats je inderdaad best een versterker op een gelijkaardig niveau. Dat betekent niet per se ‘prijsniveau’, maar wel qua prestaties.
Het wordt vaak onderschat, maar die phonoversterker speelt echt een grote rol. Zeker als je de stap naar een MC-cartridge maakt, heeft het een grote invloed. Maar ook bij een betaalbaar MM-element maakt het een verschil. De impact is zo groot dat sommige vinylliefhebbers een aparte phonotrap verkiezen, zelfs al beschikt hun versterker over een phono-ingang. Het denken is dan dat het versterken van de heel zwakke signalen van een platenspeler best niet gebeurt in een ‘luidruchtige’ omgeving zoals de binnenkant van een geïntegreerde versterker. Er zijn natuurlijk versterkers die intern het phono-circuit isoleren van interferentie, maar dat is niet altijd het geval.
The sky’s the limit
Een betere phonotrap kost vanaf 400-500 euro tot een meervoud van dat. De MoFi MasterPhono van bijna 7.500 euro bijvoorbeeld, of de Musical Fidelity Nu-Vista Vinyl 2 van 11.000 euro zijn voorbeelden van echte high-end toestellen. En ze zijn zeker niet de enige in die prijsklasse. De interne verschillen bij meer high-end toestellen kunnen immens zijn. In een goedkoop toestel is daarentegen er amper iets aanwezig, terwijl betere toestellen gesofistikeerde versterking en stabiele voedingen voorzien.
Overigens moet je bij een betere phonotrap niet per se denken aan een groot hifi-toestel. Die bestaan zeker, maar er zijn ook kleine oplossingen die veel kwaliteit bieden. De Rega Fono MM mk5, de Clearaudio Nano Phono V2, de Lindemann Limetree Phono II of de MoFi Ultraphono bijvoorbeeld. Ook de Hegel V10 of de duurdere Phono Box-modellen van Pro-Ject houden het compact, ideaal als je iets zoekt dat naast de platenspeler moet staan. Ook zustermerk Musical Fidelity heeft compacte apparaten, naast full-sized hifi-toestellen. Hun M6x Vinyl is een mooi voorbeeld van een apparaat gericht op echte vinylista’s. Je kunt tegelijkertijd meerdere draaitafels kunt aansluiten. Primare is een mooi voorbeeld van een merk die geslaagde phonotrappen ontwerpt die passen bij hun bestaande versterkers, zodat je een strak ogend systeem kunt bouwen. De kleinere R15 is echter ook bij andere versterkers een heel mooie oplossing.
Waarom heb je een phonoversterker nodig?
Maar even terugspoelen: waarom bestaan er überhaupt phonoversterkers? Het antwoord daarop is heel eenvoudig: het signaal afkomstig van een platenspeler is heel zwak – lees: heel stil. Sluit je zomaar een platenspeler aan op een ingang van een versterker of een ander audiotoestel, zoals de aux-ingang van een draadloze luidsprekers of een paar actieve speakers? Dan hoor je het amper. Het volume zomaar opdraaien? Je zal dan veel ruis mee versterken. En als het audiotoestel plots overschakelt naar een andere ingang, bijvoorbeeld van de tv…. Pas op voor je oren!
Daarom is er een apparaat nodig dat de zwakke signalen van een platenspeler naar een hoger niveau tilt. Het versterkt het signaal dus, zodat je het via een kabel naar een gewone lijn- of aux-ingang kunt leiden. Er bestaan daarnaast uiteraard geïntegreerde versterkers met een ingebouwde voorversterker. Je herkent ze aan de aparte phono-ingang aan de achterzijde. Het gaat dan om cinch- of RCA-aansluitingen, plus een aansluiting voor een dunne aardingsdraad. Dat brengt ons meteen bij een eerste tip: zorg dat de aardingsdraad zowel aan de kant van de platenspeler als bij de phonoversterker of versterker met phono-ingang goed bevestigd is. Aan het gezoem merk je snel dat er iets niet klopt.
Alles of niets
Het is kort door de bocht, maar soms lijken phonoversterkers enkel in twee smaken te bestaan: anonieme dozen met nauwelijks een drukknop te bespeuren en toestellen die riant voorzien zijn van toetsen en schakelaars. Waar zit het verschil tussen die twee uitersten? De eerste categorie bestaat doorgaans uit budgettoestellen gericht op muziekliefhebbers met een betaalbare platenspeler. Zo’n draaitafel heeft wellicht een MM-element met standaardeigenschappen. Die goedkope phonotrap is op die grootste gemene deler ingesteld. Geen probleem als dat jouw situatie is, maar als je iets anders wil kun je geen instellingen aanpassen. Een moving coil-element gebruiken kan dan wellicht niet (en als je je afvraagt wat moving coil betekent, lees dan vooral verder). Het gevolg zal een verminderde geluidskwaliteit zijn. Dat hoeft niet per se vervorming te zijn, maar bijvoorbeeld een veel doffere klank of verminderde dynamiek.
Elementair
Waar dienen dan de vele knoppen of schakelaars op de andere, vaak duurdere phonoversterkers dan voor? Het korte antwoord is ‘flexibiliteit’. De schakelaars hebben immers als functie de phonovoorversterker zo in te stellen dat het optimaal samenwerkt met jouw cartridge. De vele knoppen doen zo’n toestel complex overkomen, maar zoals je zult zien kun je in jouw concrete situatie doorgaans een versterker toch snel instellen. Je moet immers die knoppen niet continu veranderen, enkel als je iets aanpast qua cartridge of element.
Welke verschillen bestaan er zo? Er is om te beginnen een tweedeling tussen twee types elementen: moving magnet en moving coil. Ze werken net anders om de bewegingen die ontstaan door het uitlezen van de groeven op een plaat om te zetten in een elektrisch stroompje. Hoe zo’n element intern in elkaar zit is minder belangrijk dan dat het eerste type (MM) een luider signaal produceert dan het tweede type (MC). Waar meteen – typisch voor de hifi-wereld – nuance nodig is. De meeste MC-elementen zijn inderdaad low-output (dus een heel zwak signaal), maar er bestaan ook high-output MC-cartridges. En die moet je dus eerder met een MM-instelling gebruiken. En ja, er bestaan eigenlijk wel meer types elementen (zoals moving iron of met optische sensor), maar die zijn heel wat zeldzamer. En laten we hier dus even buiten beschouwing. Als je aan de slag gaat met pakweg een high-end optische cartridge van DS Audio, dan ben je meestal al wat meer ingelezen in het vinylgebeuren.
Op een betere phonovoorversterkers kun je dus altijd schakelen tussen MM en MC. Daarbij komt dat (met name) MC-elementen best uiteenlopende karakteristieken bezitten. Om daar rekening mee te houden met je de impedantieweerstand (in ohm) en de capaciteit (in (pico)farad) instellen (de load, loading of belasting). Een derde instelling is de gain, de mate waarmee er versterkt zal worden. Dat gaat typisch van 40 dB tot 65 dB of meer. Dat lijkt een klein verschil, maar decibels zijn een logaritmische eenheid. Elke drie decibel erbij is een verdubbeling van het volume.
Gebalanceerd
Tot voor kort vond je enkel bij dure platenspelers een gebalanceerde uitgang, vaak in de vorm van twee XLR-aansluitingen zoals bij de Thorens TD 1600. Marktleider Pro-Ject is echter sinds 2022 bezig met het promoten van gebalanceerde verbindingen in de middenklasse. Zo bracht het een aantal bestaande modellen opnieuw uit met een extra gebalanceerde uitgang (een mini-XLR met vijf pinnen). De X2 B die we als testbed voor elementen gebruiken is er zo een van.
Uiteraard moet je zo’n platenspeler combineren met een phonotrap met gebalanceerde ingangen en uitgangen. Niet iedereen is overtuigd van het nut hiervan, maar in onze ervaring levert het wel iets op in een beter audiosysteem. Gebalanceerde ingangen en uitgangen zijn kom je echter veel minder vaak tegen bij phonotrappen, zeker in het betaalbaar segment. Om z’n balanced-campagne te ondersteunen lanceerde Pro-ject de Phono Box SB 3 (379 euro) en DS3 B (599 euro), voorzien van het nodige.
Met buizentrap
Heel wat vinylliefhebbers zweren bij phonotrappen met buizen. Er zijn zeker versterkers genoeg met zo’n buizengedeelte, ook in het relatief betaalbaar middensegment. In combinatie met het juiste element kunnen ze inderdaad heel aardig klinken. Vanuit een technisch perspectief valt bovendien veel te zeggen voor buizenversterking in een phonoversterker. De technologie is er heel goed voor geschikt.
Specifiek voor MC-elementen bestaat er zoiets als een step-up transformer. Dit is een volledig passieve versterker – geen stekker vereist – die een signaal voldoende versterkt zodat je het kunt aansluiten op versterker die enkel beschikt over een phono-ingang voor MM-cartridges.
Hoe stel je concreet een phonoversterker in?
Gelukkig zijn er twee zaken die het instellen makkelijker maken. Ten eerste moet je niet verstaan hoe alles werkt om een phonoversterker juist in te stellen. Wanneer je concreet een versterker wil aanpassen voor het element op jouw platenspeler, moet je eigenlijk enkel opzoeken welke waarden bij die cartridge horen. Elke elementbouwer geeft dat duidelijk aan in de handleiding of op de bijhorende webpagina. Heb je een versterker met kleine dip-switches? Dan zal de handleiding van de versterker duidelijk maken in welke positie ze moeten staan. Een model met druktoetsen is op dat vlak gebruiksvriendelijker, maar verrassend zeldzaam. Als je van plan bent om vaker elementen te veranderen, dan is zo’n gebruiksvriendelijker model wel een aanrader.
RIAA
Losse en ingebouwde phono-trappen hanteren bovendien een EQ-filter die lage tonen versterkt en hogere tonen afzwakt. Dat gebeurt om te compenseren voor de omgekeerde filter die tijdens de productie van een plaat worden toegepast zodat er meer muziek op de plaat kan. De bedoeling van de filter in de phono-trap is dus de werking van de productiefilter te neutraliseren. Uiteraard moet het wél exact afgestemd zijn op de toegepaste EQ-curve tijdens de productie. Gelukkig is dat geen giswerk. Wellicht wordt immers de RIAA-curve toegepast, al kan dat bij oudere platen anders zijn. Maar dan spreek je wel over echt antieke opnames. Deze RIAA-curve werd reeds in 1954 opgesteld door de Recording Industry Association of America (RIAA) en in 1976 lichtjes getweakt door het IEC.
De RIAA-filter of curve wordt door de meerderheid van phono-trappen toegepast. Zeker bij goedkopere phonotrappen wordt het amper vermeld als ‘de RIAA-curve’, het is gewoon een voldongen feit.
Maar historisch er zijn er dus wel andere curves geweest. Voordat de RIAA-curve werd ingevoerd, hadden vele platenlabels zelfs hun eigen EQ-filter. Het klassieke Decca-label is een bekend voorbeeld. Als je oude platen speelt die met die EQ-curves zijn opgenomen, gaan ze via een reguliere phonotrap niet helemaal correct klinken. Vinylverzamelaars die echt met oude platen aan de slag gaan moeten daar rekening mee houden. Er bestaan phono-voorversterkers die alternatieve EQ-curves ondersteunen, meestal van Decca en van Columbia. Luister je enkel naar vinyl van nu en de recente voorbije decennia? Maak je dan geen zorgen, een phonoversterker met enkel RIAA-equalisatie zou moeten volstaan.
Rumble
Een laatste instelling die je vaak op een phonovoorversterker vindt is een rumble- of hi-pass-filter. Dit elimineert subsonische frequenties die bijvoorbeeld geproduceerd worden door de motor van de platenspeler of door een mismatch tussen element en toonarm. Niet iedereen is voorstander van zo’n filter, en met een betere platenspeler die goed is onderhouden zou het fenomeen minder een probleem moeten zijn. Hoe dan ook, zo’n rumble-filter is meestal met een knop te activeren. Je kunt het dus proberen en desgewenst weer uitschakelen.
Wil je meer weten over phonoversterkers, lees dan verder in onderstaande reviews.
Reacties (0)