Interview: Deel 12: Olga Pashchenko – Wat wil de componist zeggen?

24 mei 2025 + 10 minuten 0 Reacties
Interv_Olga_Pashchenko _ credit Yat Ho Tsang (2)
FWD award

De interviews met musici, bands en ensembles vormen een serie. Een zoektocht naar het innerlijk van de musicus. Waarom en hoe zijn deze artiesten met muziek bezig? Wat beweegt ze? Hoe is het leven als artiest? Hoe krijg je bekendheid? Kun je daarvan bestaan? Hoe ga je om met het publiek? Waar komt die diepe liefde voor muziek vandaan? Hoe selecteer of schrijf je muziek? Deel 12 van deze queeste zet Olga Pashchenko in de schijnwerpers.

Olga Pashchenko is gespecialiseerd in de historische uitvoeringspraktijk, speelt op zowat alles waar een keyboard aan vastzit en geeft les aan het conservatorium in het spelen op de fortepiano. Haar nieuwste cd heet ‘Guess Who’ en belicht de muziek van Felix en Fanny Mendelssohn. In het bijzonder de zogenaamde piano-songs. Een reden om contact op te nemen met Olga, die ondergetekende ergens in het land ontmoette. Dat resulteerde in een zeer onderhoudend en fascinerend gesprek.

Olga, jij speelt op ongeveer alles waar een keyboard aan vastzit. Waar komt dat vandaan?
“Niet op een accordeon, nog niet…” (gelach…). “Dat weet ik niet precies. Als ik mij herinner dan wilde ik altijd op alles spelen. Mijn vader had een collectie elpees en ik luisterde al naar een klavecimbel toen ik drie jaar oud was. Ik wist dat Bach niet op een piano speelde. Mijn moeder nam mij mee naar veel orgelconcerten en ik bewonderde het klavecimbel en het orgel toen ik nog klein was. Ik wilde graag een klavecimbel en vroeg dat toen aan Sinterklaas. Hoewel ik met een piano ben begonnen, kon ik op school klavecimbellessen krijgen. De wereld van barokmuziek werd daarmee voor mij geopend en ik voelde mij daar thuis. Ik wilde ook de fortepiano bespelen. Op zestienjarige leeftijd ging ik naar een masterclass in Italië. In Toscane was een klein klooster met een barokorgel waar de blaasbalg nog met de hand werd bediend. Ik wilde dus ook graag op dat barokorgel spelen. Vervolgens ging ik naar het conservatorium. Daar begon alles en ik speelde daar ook orgel en fortepiano. Ben daar nooit mee gestopt. Als ik een tijdje niet speel, dan mis ik zo’n instrument.”

Hoe is de sfeer op zo’n conservatorium? Zijn daar heel strenge docenten?
Op school had ik wel een strenge docent. Heb toch veel van haar geleerd. Op het conservatorium studeerde ik op een experimentele afdeling voor historische en moderne uitvoeringspraktijk, die nu na dertig jaar nog steeds experimenteel is. Er stond daar maar één klavecimbel en één fortepiano maar wij hebben wel muziek gespeeld uit alle perioden, van de 16e  tot de 21ste eeuw. We hadden daar enorm veel plezier. Er was passie en we bedachten veel projecten. Het was een tijd van fantasie en ontdekking. Default moesten we het natuurlijk goed doen. Kunst is subliem, daar moet je altijd je best voor doen. Bij ons, op onze afdeling, was het soms een beetje underground. Daar was de vrijheid om alles te doen.

Is het spelen op een historisch instrument anders dan op een moderne piano?

“Het verschil zit in de touché, maar er zijn veel verschillen. Elke fortepiano is anders. Vleugels zijn ook verschillend. Er is het Weense, Franse en Engelse mechaniek. Het is diep of minder diep. De toetsen hebben soms een andere kleur en zijn soms kleiner. De bouw van mechanieken is ook verschillend. Op een Weense vleugel is een toets en dan meteen een hamertje. Op een Engelse vleugel zit daar nog een stukje extra mechaniek tussen.”

Lijkt me erg onhandig als je smallere toetsen hebt. Als je speelt kijk je vaak niet naar het klavier.
“Je vingers moeten voor deze kalibratie daarom heel gevoelig zijn en het is belangrijk waar je gewicht is. Een moderne piano speelt zwaar, zoals Steinways van nu. Je moet het gewicht dan aan de voorkant hebben. Je moet wel de capaciteit hebben om te kunnen switchen tussen al die instrumenten. In de tijd van Bach speelden sommige orgels zwaar, maar het clavichord bijvoorbeeld speelde lichter. Het Franse klavecimbel speelt al als je ernaar kijkt. Ook de klank is anders, afhankelijk van hoe je speelt. Je moet in ieder geval veel oefenen en jarenlang ervaring hebben.”

Jij staat bekend als iemand die heel muzikaal speelt. Sommige pianisten spelen technisch perfect, maar niet met veel gevoel. Kun je leren om muzikaal te spelen?
“Als iemand talent heeft en je bent van nature wat muzikaler, dan is dat wel behulpzaam. Er is ook iets van ‘imagination’, maar de vraag is hoe je dat kunt verbeteren. Het is wel belangrijk. Op de nieuwe cd speel ik romantische muziek en als ik denk aan Fanny en Felix Mendelssohn dan valt op dat ze veel fantastische reizen hebben gemaakt, de architectuur bestudeerd en ook schilderijen. Ze verbleven elke dag in een kring met mensen zoals Goethe. Ze waren omringd met schoonheid en dat alles samen geeft die verbeelding. Dat hebben we niet met onze smartphones. Die verminderen vaak de noodzaak om complexere stukken en verhalen in te beelden. Het is een heel andere mindset dan in de 19e eeuw. Met muziek vertel je een story en die kan best heel abstract zijn. Je het inbeelden hoe je speelt en waarover je speelt. Het hoeft niet altijd visueel te zijn. Het komt uit je hart en je ziel. Dat vind ik het belangrijkste. Dat je niet alleen op knopjes drukt. Romantische muziek is natuurlijk heel goed gebouwd en de harmonie maakt veel duidelijk. Als die anders is dan voelen we dat. Dat is de plek waar je je emoties in kunt brengen en waar je je verhaal kunt vertellen. Conceptuele muziek (moderne muziek) is weer iets anders. Ook kerkmuziek is anders. Met romantische muziek vraag je je altijd af hoe ze toen zouden hebben kunnen denken. Wat hebben ze elke dag gezien en meegemaakt? In die tijd hadden ze avonden met poëzie en muziek. Het is bekend van studenten van Liszt dat hij niet aangaf welke scales er zijn en hoe je die moet oefenen. Hij begint met een super poëtisch verhaal of dramatische gebeurtenissen. Hij maakt jouw beeld daarmee groter. Je moet de schoonheid zien. Ook emotioneel vertelt deze muziek heel veel. Ik probeer altijd te zoeken naar wat de componist wilde zeggen. Dat is de opdracht van musici in het historische vak.”

© Melle Meivogel

 

Jij was Hausmusikerin. Hoe werkt dat?
“Vanaf 2013 was dat in Bonn (Beethoven Haus), heette ‘haus pianist’ en dat is eigenlijk anders dan artist in residence. Toen studeerde ik nog en deed mee aan een master course van Andreas Staier in het Beethoven Haus. Het was voor mij een verrassing dat het Beethoven Haus belde of ik daar concerten wilde geven. Ze hebben daar twee originele fortepiano’s uit Beethoven’s tijd. Ik was artist in residence in FOMU (Festival Oude Muziek Utrecht) in 2016.”

Jij werkt samen met gerenommeerde orkesten, beroemde dirigenten en musici. Hoe kom je aan die werkzaamheden?
“Een moeilijke vraag, want ik heb veel geluk in mijn leven. Met veel mensen die ik ken van opnames en van toen ik jonger was mag ik wel eens meespelen en dat is geweldig. Wat ik denk is dat we muziek maken en dat je dan in de wereld soulmates vindt. Het mooiste is dat je met muziek kunt praten. Als ik met andere musici speel, ontstaat er een dialoog en dat is ook met een orkest het geval. Het gaat om het maken van vrienden. Soms vraag ik iemand en soms word ik gevraagd. Ik denk dat wij allemaal naar onze soulmates zoeken.”

Jij deed research naar de moderne interpretatie van oude muziek?
“Dat werd geïnspireerd door een boek van Howard Ferguson. De vraag is hoe je oude muziek op een moderne vleugel speelt. Zonder pedaal of met pedaal of als je maar een enkel klavier hebt in plaats van twee, in het geval van bijvoorbeeld een stuk voor harpsichord.”

De vraag is natuurlijk hoe Bach of Beethoven indertijd echt gespeeld hebben.
“We kunnen ze niet bellen om dat te vragen. We kunnen het nooit precies weten. Je probeert vanuit de bronnen heel veel te leren. Er ontstaat wel een beeld uit. Verschillende mensen zien ook niet precies hetzelfde. Er is ook een persoonlijk gezichtspunt. We zijn in 2025. Bij voorkeur wil ik graag het instrument bespelen uit de periode waarin de muziek is geschreven. Daarom houd ik van historische instrumenten. Bach op orgel en klavecimbel, Beethoven op fortepiano en Ligeti op een moderne vleugel want ik denk dat het instrument ons heel veel leert. Het is op elk instrument anders en daar heb ik veel van geleerd.”

© Yat Ho Tsang

 

Volgens mij dwingt zo’n instrument je ook om op een bepaalde manier te spelen.
“Precies, het instrument dicteert, maar doet wat het kan. Je moet met een muziekstuk iets doen wat het instrument het mooiste vindt. Met je eigen interpretatie maar met veel respect voor de componist. Ik kijk naar wat er geschreven is, welke de stijl van de dag was en wat men toen deed. Er zijn veel partituren die zonder dynamiek zijn. In die tijd was het normaal dat de speler zelf iets kon verzinnen. Chopin plaatste bijvoorbeeld wel veel dynamische noteringen in de bladmuziek. Bij een climax stond in de partituur wel fortissimo, maar we weten van zijn studenten dat hij dan pianissimo kon spelen. Het was niet zo streng. Zolang het idee en het gevoel achter zo’n stuk behouden bleef waren de manieren van expressie flexibel. Als je dat in Ligeti probeert te doen is dat een no go.”

Hoe kwam ‘Guess Who’ tot stand?
“Het was een concertprogramma en het leek leuk om Lieder Ohne Worte in het daglicht te zetten. Ik ben ook linguïst dus voor mij zijn tekst en muziek met elkaar verbonden. Ik heb de voor mij persoonlijk mooiste stukken van Fanny en Felix uitgekozen. Ik ontdekte toen de muziek van Fanny en vind die minstens zo goed als de werken van Felix. Lieder Ohne Worte van Felix en Lieder für das Pianoforte van Fanny zijn stukken met een beperkte omvang en het publiek wist niet altijd welk stuk van wie was. Daardoor ontstond er een leuke ‘raden-ervaring’ die een extra dimensie aan de beleving gaf.”

Zijn de composities van Fanny en Felix echt uit elkaar te houden?
“Natuurlijk ken ik die stukken nu erg goed, maar volgens mij heeft de muziek van Fanny iets heel verfrissends. Een open raam waar de frisse lucht door naar binnen komt. Misschien voel ik ook de vrouwelijke momenten. Ik wil heel graag weten wat de luisteraars daar van vinden.”

Ook wellicht een stukje promotie van de vrouwelijke componisten?
“De vader (Abraham) van Fanny gaf aan dat muziek maken als beroep niet iets is voor vrouwen. Fanny heeft daarin toch haar waardigheid behouden. Ze hield van haar broer Felix, respecteerde hem en was zijn vriend. Ze heeft niet al haar stukken zelf uitgegeven. Soms werden die gepubliceerd onder de naam van Felix. We weten nu welke stukken van Felix of van Fanny zijn, maar wie weet? Ik vind haar muziek erg mooi en wilde haar meer in het licht zetten. Felix en Fanny hielden heel veel van elkaar. Een keer geen concurrentie maar een dialoog. Ze hebben van elkaars muziek genoten, wisselden ideeën uit en maakten quotes naar elkaar.”

Jij doet aan het conservatorium de fortepiano. Komt een student dan vanzelf bij jou terecht?
“Er is een aanmeldingsperiode. Je kunt dan kiezen, want je kunt ook naar andere steden of landen gaan. Er is vervolgens een toelatingsexamen en dan mag ik kiezen samen met de andere commissieleden.”

Jij moet natuurlijk ook vertrouwen hebben in die student.

“Mijn opdracht is om de student en de toekomstige collega te helpen zijn of haar weg te vinden. Wij zien hoe goed ze kunnen spelen en een toelating is een toelating. Er zijn verschillen tussen studenten, ik probeer de weg te wijzen maar ook niet teveel. Helpen met de stijl, de expressie, hoe ze willen spelen en wat ze willen vertellen. Niet vertellen hoe dingen moeten, maar helpen om zelf iets te vinden.”

Als musicus kun je doceren, optreden enzovoorts. Hoe is dat voor jou?

“Ik houd van optreden en ook van lesgeven. Optreden is een andere sfeer en een andere wereld. Je raakt in een andere trance.”


Hoe communiceer je op zo’n moment met het publiek?

“Het moeilijkste van een optreden is voor mij het applaus na afloop. Je moet dan staan. Mijn gevoel is dan dat ik alles heb gedaan. Je doet het voor de kunst en de muziek en natuurlijk geef je jouw interpretatie en de rol van de artiest is enorm. Als ik speel doe ik iets belangrijks maar als ik daar dan na afloop sta dan ben ik klaar. Natuurlijk ben ik dankbaar voor het applaus van het publiek maar ik voel mij dan een beetje bescheiden. De muziek is weg en blijft dan in ons geheugen. Het voelt een beetje naakt. Je staat daar zonder muziek. Tijdens het spelen voel je hoe iedereen luistert en dat vind ik geweldig. Ik voel de energie van het publiek en ik ben blij als ze klappen.”

Het orkest?

“Het is geweldig om daarmee samen te spelen. Ik reageer heel snel op wat daar gebeurt. Als iemand een verrassing doet in de ornamenten dan ben ik met ze samen.”

Is er dan ruimte voor improvisatie
“In de historische uitvoeringspraktijk is het normaal dat er variaties zijn in rubato (tempo), timing en ornamenten. Als ik zelf een orkest leid, dan geef ik de vrijheid om mooie dingen te doen. Dat is ook mijn weak point. Als ik iets opneem dan kan ik niet drie keer hetzelfde spelen. Het is dan heel moeilijk om te knippen.”

Ambities?
“Er is nog heel veel mooie muziek die ik graag wil spelen. Zeker ook van componisten die minder beroemd of populair zijn. Het repertoire voor pianisten is gigantisch. Er zijn heel veel dromen.”

Zoek je naar nog niet ontdekte muziek?
“Ik speel graag minder bekend werk. Er is helaas niet zoveel tijd om altijd in archieven te zoeken, maar het is wel belangrijk om steeds met iets nieuws te komen.”

Nog iets vergeten?

“Het retorische aspect van het spelen. Dat gaat over timing, tekst en ritme. Dat gaat de goede kant op in de muziekwereld. De vrijheid en de emotie. Niet om alleen sentimenteel te zijn, maar het gaat om vrijheid. Vrijheid komt als je ook grenzen hebt en niet alle kanten opgaat. Iedereen moet de eigen expressie kiezen. Retoriek is barokterminologie. Muziek van bijvoorbeeld Mozart probeer je te voorzien van die retorische aspecten. Het gaat niet alleen om de noten te spelen.”

Reacties (0)